MuziekschoolGeen. "De nieuwe Trouw" | 73 |
N°. 9 Dit huis, dat gedurende eene lange reeks van jaren het eigendom was van de familie van Achelen, werd 2 September 1495, als wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf en plaats, staande ter plaatse de Zijle tusschen het huis van Henrick Steen wech, zoon van Gerard Monicx, ex uno en dat, hetwelk | 119 |
eerst was van Gibon Harinc, daarna van Goossen, zoon van Albert Gieliszn, door Lucas van Erp, Goossen van den Hezeacker, Jan Ghysselen Janszn. en mr. Henrick Ghysselen Henrickszn. als uitvoerders van het testament van Ghyselbert Ghysselen verkocht aan Willem van Achelen Gerardszoon 1), schepen van den Bosch. Deze was gehuwd met Jacoba, dochter van Wouter van der Rullen Henrickszn., (die waarschijnlijk dezelfde was als de Bossche apotheker van dien naam), welke hem deze kinderen schonk 2): a. Gerard;
b. Jan;
c. Mr. Wouter;
d. Ygram, schepen van den Bosch; zijn zoon was Henrick van Achelen, die deze kinderen had: Gerard, Johanna en Ygram van Achelen (Reg. n°. 152 f. 291);
e. Mr. Henrick;
f. Anthonis, schepen van den Bosch, stierf 27 Juli 1534, h. Aleid Vogels (dochter van Dirck en Aleid, de dochter van Otto Bolcx), bij wie hij deze kinderen verwekte: Aleid, Jacob, Godefridus, Jan, Willem, Otto, Ygram, Hillegardis, Maria en Agnes:
g. Heylwich h. met Mr. Roeland die Roever;
h. Agnese h. met Goijart Simonszn , wien zij schonk: Jacob en Aleid, de huisvrouw van Henrick van Middegael.
Van deze kinderen erfde krachtens het testament van hunnen vader de sub f genoemde Anthonis dit huis; diens dochter Aleid en de voogden over zijne overige, toen nog minderjarige kinderen, verkochten het 7 April 1535 (Reg. n°. 149 f. 133 vso), als wanneer het werd gezegd te staan tusschen dat van Nicolaus van der Stegen ex uno en dat van Antonius Beelaerts ex alio en
| 120 |
zich achterwaarts uit te strekken tot aan de Dieze, aan Herman van Bruheze Otto'szn.; diens vrouw was Margriet, dochter van Otto Bolcx, wiens overige kinderen waren: Johanna, huisvrouw van Lambrecht van den Kerckhoff (de ouders van Catharina, de echtgenoote van Henrick Proening van Deventher en Aleid de huisvrouw van Dirck, zoon van Dirck Aertszn) en Aleid, echtgenoote van Dirck Vogels 3). Later behoorde dit huis, hoe blijkt niet, aan den hiervoren sub c genoemden Mr. Wouter van Achelen, die ook schepen van den Bosch was 4) en tot eerste vrouw had Elisabeth, de dochter van Dirck, (zoon van Dirck Aertszn.) en Aleid van den Kerckhoff, bij wie hij de op blz. 9 reeds genoemde kinderen verwekte; zijne tweede vrouw was Anna, dochter van Hendrick Beyens Goeswijnszn, die hem deze kinderen schonk: Willem van Achelen, (welke van zijne vrouw Maria Wels deze kinderen had: mr. Wouter, in 1629 apotheker te den Bosch en Anna) en Goeswijn van Achelen, beiden in 1587 nog minderjarig.
Zijne voornoemde kinderen, behalve Lambert, die reeds was overleden en voor wien bij plaatsvervulling optrad diens zoon Dirck, verkochten 14 Augustus 1587 (Reg. n°. 241 f. 125) het hierbedoeld huis, dat toen omschreven werd als: domus, area, porta, ortus et domus posterior, sibi immidiate coadjacentes, staande Achter het Wild Varken tusschen het huis der erven van mr. Nicolaes van der Stegen den oude ex uno en dat van Arnd van Breugel Janszn ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, aan Anna Beyens de weduwe van hem, mr. Wouter van Achelen voornoemd. In 1602 (Reg. no. 656 f. 241) verdeelden hare voornoemde kinderen hunne ouderlijke nalatenschappen en daarbij viel aan Goeswijn dit huis ten deel. Hij was gehuwd met Josina van de Water, dochter van Everard Everardszn en Josina van der Cammen, die hem eene dochter Anneken schonk; hij verkocht het hierbedoelde huis
| 121 |
15 Juli 1606 (Reg. n°. 302 f. 463 vso) aan mr. Laureyns van der Goes Michielszoon, francoys schoolmeester (ludi magister), wiens vrouw was Henricken, dochter van Jan Bolants en zuster van den schrijnwerker Rutger Bolants. Johannes Kiespenninck 5) vernaderde het verkochte huis. doch mr. Laureyns van der Goes werd er ten slotte toch nog eigenaar van, want zijne zonen Balthazar van der Goes en Steven van der Goes, welke laatste eerst te Carthagena in Spanje en daarna te Rome woonde, verkochten 16 October 1632 (Reg. n°. 335 f. 32) aan Jenneken weduwe van Mathijs Lambrechtszoon van den Heesacker dit huis, dat nu weder gezegd werd te zijn: huis, erf, poort, tuin, pomp en achterhuizen. Later behoorde dat huis aan Maria Vloots weduwe Lambert van den Heesacker. Hare erven, zijnde Margaretha van Walt weduwe van Willem Anthoni van den Heesacker en Waltherus van den Heesacker, verkochten (reg. n°. 530 f. 170 vso) het 10 April 1713, als wanneer het de Diese genaamd was, aan mr. Lambert van den Heesacker, advocaat te den Bosch, zoon van Adriaan en Maria de Bye. Den 31 December 1743 heette dit huis de Trouw; Joachim Jacobus Schouten, wonende te Middelrode, verkocht toen daarvan (Reg. n°. 561 f. 294) een derde, hem aangekomen als erfgenaam van genoemden mr. Lambert van den Heesacker, aan Johan Ferdinand Schouten, president-schepen van Berlicum 6) en woonachtig te Middelrode; deze had reeds een ander derde gedeelte van dat huis van meergenoemden erflater, welke zijn oom was, geërfd, daar toch later hij en Maria Agatha Schouten als eigenaars daarvan optraden.
| 122 |
Genoemde Johan Ferdinand Schouten en Maria Agatha Schouten, welke laatste in den Bosch woonde, verkochten dit huis 2 Juli 1763 (Reg. n°. 578 f. 278 vso) aan Jacobus Ophof, ook woonachtig aldaar; deze schijnt het tot eene herberg te hebben ingericht. Van diens vrouw Hendrina Somers had hij twee kinderen: Maria Catharina Ophof, die gehuwd was met Andries Gibels en Christoffel Ophof, die in 1775 nog minderjarig was en toen tot voogd had Johan Minoretti, wonende te den Bosch; dezen verkochten den 19 December van dat jaar (Reg. n°. 584 f. 271 vso) dit huis, dat toen geheeten werd de Nieuwe Trouw en omschreven werd als: „een groot huis met eene poort en een open gang daarnaast, zijnde het huis voorzien van verscheidene kamers; voorts eene open plaats met overdekte kolfbaan en twee spatieuse woningen daarachter”, aan Dorothea Maria van Amelsvoort, weduwe van Petrus Josephus Vogelvanger, woonachtig te den Bosch, in Dl. I op blz. 149 reeds vermeld. Van haar erfde het Albertus Leonardus Vogelvanger, wiens weduwe Catharina Heeren dit huis 2 April 1806 verkocht aan de gemeente den Bosch, die het kocht voor eene stedelijke armenschool en woning van haren onderwijzer. Dit is de eerste maal, dat uit de Bossche Schepenregisters blijkt, dat de stad den Bosch voor het openbaar lager onderwijs een eigen gebouw had. Van Heurn deelt in zijne Beschrijving over het Lager Onderwijs, dat oudtijds in den Bosch gegeven werd 7), het volgende mede:
„Door wie vóór het overgaan der stad aan de Staatschen de jeugd in het lezen, schrijven en rekenen onderwezen werd en of er toen bijzondere onderwijzers waren, heb ik
| 123 |
nergens ontdekt. Kort na het overgaan der stad maanden de Staten Generaal hare Regeering aan om binnen de stad eene goede school op te richten en van de noodige scholarchen te voorzien 8); zij maakte daarna in het jaar 1640 een reglement voor de Nederduitsche en Fransche scholen, alsmede voor de schoolmeesters en school vrouwen (Notulen van 4 Mei 1640); dit werd 3 Mei 1687 door haar nader vastgesteld en 4 April 1719 vernieuwd. Volgens het vernieuwde Reglement (art. 1) mocht niemand in den Bosch zonder akte van toelating school houden op verbeurte eener boete van fl. 100 voor de eerste, fl. 200 voor de tweede en fl. 300 voor de derde overtreding. Bovendien werd daarvoor vereischt, dat men was poorter van den Bosch, minstens 20 jaren oud, staande ter goeder naam en faam en zijnde, evenals zijne huisvrouw, lidmaat der Hervormde Kerk, ten bewijze waarvan zij moesten onderteekenen de geloofsbelijdenis en den catechismus van het jaar 1619. Aan de Katholieken, in het bijzonder aan de Katholieke geestelijkheid en de kwezels of kloppen, was het na 1629 verboden in den Bosch lager onderwijs te geven, zooals ook aan alle andere sectarissen; gaven deze laatsten lager onderwijs in huizen of scholen, alwaar het naaien, breien, spinnen of ander handwerk onderwezen werd, of in particuliere woningen onder het voorwendsel, dat zij aldaar muziek zouden onderwijzen, dan zouden zij telkens fl. 6 boete verbeuren en zij, die het in hunne huizen of scholen hadden toegelaten, telken male fl. 3 boete. Echter was het aan de Katholieke schoolmeesters geoorloofd aan kinderen, ouder dan 12 jaren, sterrekunde, aardrijkskunde, vestingbouwkunde, boekhouding, muziek en dergelijke vrije kunsten te onderwijzen mits zij onder dien dekmantel hun geen ander onderwijs gaven, alles op straffe van verbanning en verbeurte eener boete van fl. 200.
De bekwaamheid, die van een lageren onderwijzer te den Bosch gevorderd werd, bestond in de vaardigheid van het
| 124 |
lezen van alle gedrukte brieven en boeken, het zingen van de psalmen Davids en het ter nooddruft rekenen; bovendien moest hij voldoende in de grondbeginselen van den Hervormden godsdienst onderlegd zijn om dien te kunnen onderwijzen. Het onderzoek naar de bekwaamheid der lagere onderwijzers was opgedragen aan de Curators der scholen, aan wie bovendien in het algemeen het opzicht over de scholen en het doen nakomen van de schoolorde was opgedragen. Zij beoordeelden de bekwaamheden van hen, die zich voor het lager onderwijs in den Bosch aanmeldden, uit hetgeen hun bij eigen examinatie of uit certificaten van anderen gebleken was; zij, die hun bekwaam gebleken waren, moesten door Schepenen van den Bosch als onderwijzers worden toegelaten; bij het aanvaarden hunner bediening moesten zij echter beloven aan de Curators onderdanig te zullen zijn. Het bijzonder toezicht over de scholen deden dezen uitoefenen door drie schoolopzieners, welke door Schepenen uit een voordracht der gezamelijke onderwijzers moesten worden gekozen. Alle schoolmeesters en schoolmeesteressen, die krachtens toelating eene lagere school hielden, alsmede de vrouwen, aan wie was toegestaan eene kleinkinderschool 9) te houden, moesten jaarlijks aan die schoolopzieners hunne akten van toelating over- en hunne namen en woningen op geven; dezen maakten dan daarvan eene lijst op, waarvan zij het origineel aan Schepenen en een afschrift aan de Curators der scholen ter hand moesten stellen, alles op straffe van eene boete van fl 12. Kwam aan de schoolopzieners ter oore, dat iets tegen de schoolorde bedreven was, dan moesten zij zulks dadelijk mededeelen aan hunnen voorzitter, die hen dan aanstonds moest oproepen om door hen te doen beslissen wat daartegen moest gedaan worden. De schoolopzieners waren gehouden minstens vier maal 's jaars en voorts zoo dikwijls als het noodig was de lagere scholen te bezoeken, echter zonder zich daarbij te doen bijstaan door den groenroede; dezen mochten zij alleen ge- | 125 |
bruiken tot het doen van exploiten tegen kwaadwilligen en het verhalen der verbeurde boeten, wat hij bij parate executie kon doen en waarvan de kosten ten zijne bate kwamen. De schoolopzieners hadden het recht van de nieuw aangestelde onderwijzers fl 8 en onderwijzeressen fl 6 te vorderen, waarvan 1/4 voor hen was en het overige voor de scholen moest worden besteed; wat voor het onderhoud daarvan dan nog te kort kwam moest door de gezamenlijke schoolmeesters en meesteressen betaald worden. De Staat betaalde ingevolge Resolutie van den Raad van State van 1638 uit de inkomsten der verbeurd verklaarde Katholieke geestelijke goederen jaarlijks aan de stad den Bosch uit f 800 voor de bezoldiging van vier of meer Hervormde onderwijzers, welke door hare Regeering gelijkelijk onder dezen verdeeld werden, behoudens dat de voorlezer der Waalsche Kerk als schoolmeester ingevolge Resolutie van 23 November 1638 daarvan jaarlijks f 150 ontving 10). Al de schoolmeesters en meesteressen, gelijk ook de vrouwen, aan wie vergunning was verleend eene kleinkinderschool te houden, waren verplicht op boete van fl. 12 aan hunne school een bord uit te hangen, waarop vermeld stond, dat daar school gehouden werd. De schoolmeesters en mees-
| 126 |
teressen mochten op eene zelfde boete geene andere kaarten of monsters uithangen dan die, welke zij zelven geschreven hadden 11); zij mochten geene belastingen pachten, herberg of tapperij houden of eenige nering uitoefenen, waardoor de jeugd in het leeren of in hare goede zeden eenigzins zoude kunnen geschaad worden; zij moesten het onderwijs zelf geven; hadden zij ondermeesters noodig, dan mochten zij die niet aanstellen dan met verlof van Schepenen en bovendien eerst nadat die ondermeesters van de Curators eene akte van bekwaamheid hadden bekomen. De vrouwen, aan wie was toegestaan eene Kleinkinderschool te houden, mochten daar niet anders leeren dan den catechismus onder gehoudenheid van anders de gerechtigheid te moeten betalen.
De scholen moesten geopend zijn des zomers van des morgens acht tot 's voormiddags elf uren en des namiddags van een tot vier uren en mochten des winters eerst ten half negen uren 's voormiddags aanvangen.
Zoodra de schoolmeesters in de school kwamen moesten zij zien of hunne leerlingen present waren en naar de redenen van afwezigheid der absenten een onderzoek doen.
Zij moesten elken dag hun onderwijs met een morgengebed beginnen en met een avondgebed besluiten. Zij moesten dit gebed zelf opzeggen op boete van fl. 6. Zij waren voorts gehouden hunne leerlingen te onderwijzen naar hunnen leeftijd en begrip; zij moesten hen leeren schrijven en door het uitloven van eenen maandelijkschen prijs tot het leeren opwekken. Tegen den wil hunner ouders mochten zij aan hunne leerlingen het zingen van psalmen niet opdringen en zij mochten hun ook niet opdringen van hen papier of pennen te koopen. Bij het vernieuwd Reglement van 1719 was eene lijst van de boeken gevoegd, waaruit zij het onderwijs moesten geven. Zij moesten de leerlingen van den Hervormden godsdienst aan-
| 127 |
manen de kerkelijke diensten bij te wonen. De jongens en meisjes moesten van elkander afgezonderd in de school zitten. De onderwijzers, die kostscholen voor jongens hielden, mochten niet tegelijkertijd meisjes bij zich in de kost hebben en zij, die kostscholen voor meisjes hielden, mochten niet tegelijkertijd jongens bij zich in de kost hebben dan die beneden de 12 jaren waren, op verbeurte van eene boete van fl 6 voor ieder kind, dat boven de 12 jaren in de kostschool bevonden werd. De onderwijzers moesten er tegen waken, dat de leerlingen vloekten, zwoeren, kaartspeelden of dobbelden. Op eene matige wijze mochten zij hunne leerlingen kastijden met roede en plak; gingen zij daarbij echter de perken te buiten dan hadden de ouders recht van beklag bij de Schepenen. Zij mochten de leerlingen niet uit de school laten gaan zonder hen eerst overhoord en het schrift van diegenen hunner, welke leerden schrijven, oagezien en verbeterd te hebben. De onderwijzers mochten hunne leerlingen vrijaf geven op den Woens- en Zaterdagmiddag; zij waren echter bevoegd de Hervormde kinderen Woensdagmiddag in school te houden om hun den catechismus te leeren; verder mochten de onderwijzers hunne leerlingen nog 26 dagen in het jaar vacantie geven, te weten van Paasch- en Pinksterdagavond tot Donderdag daaraanvolgende; van des Zaterdags voor Kerstmis tot des Maandags over acht dagen daarna en op de drie vastenavondclagen. Mochten de onderwijzers langer vacantie geven dan verbeurden zij een boete van fl 12. Zij mochten geene kinderen uit andere scholen toelaten, voor wie het schoolgeld aan hunnen vorigen meester nog niet was betaald. Degenen, die in de huizen der ingezetene particuliere lessen gaven, moesten zich ook aan de schoolorde houden. Tot zooverre van Heurn. ” Van af 1629 tot 1806 vindt men in de Bossche schepenregisters, behalve van enkele kostscholen, van geene andere lagere school melding gemaakt dan van de school, die daarin de Geuzenschool heet, als zij nog eene lagere school was; zij stond aan het begin der Westzijde van de Nieuwstraat naast het huis De Trouw.
| 128 |
Op de Armenschool, die de gemeente den Bosch in 1806 in het hierbedoeld huis oprichtte, moesten de van den Arme bedeelden hunne kinderen zenden op straffe van hunne bedeeling te verliezen. In dat jaar had men in de stad den Bosch, behalve de alstoen gestichte Armenschool, nog 14 andere lagere scholen, n.l. 8 Nederlandsche en 6 Fransche; zij stonden onder het toezicht der stedelijke schoolcommmissie, doch waren allen bijzondere scholen, waaruit valt op te maken, dat vóór het jaar 1806 het lager onderwijs in den Bosch uitsluitend bijzonder onderwijs was.
Op den zolder van meergezegde Armenschool, was van af October 1812, zooals wij in Dl I blz. 427 reeds zagen, een tijdlang gevestigd de Académie Impériale et Royale de peinture, sculpture et architecture van den Bosch.
Thans is dit huis de stedelijke muziek- en ambachtsschool.
| 129 |
Noten | |
1. | In Reg. no. 130 f. 37 worden omstreeks het jaar 1500 vermeld de volgende kinderen van Henrick den plattymaker en diens vrouw Bela: Gerard van Achel en Katharina, de huisvrouw van Jan, zoon van Arnd, den oliesleger. |
2. | Reg. no. 133 f. 528 en id. no. 147 f. 74. |
3. | Zie blz. 5 noot 2. |
4. | Men zie over hem Taxandria II p. 148. |
. | 5In 1621 compareerde voor Schepenen van den Bosch Henrica van Kessel Jan Thomaszn dochter en weduwe van Hans Kiespenninck Willemszn. |
6. | Van de erfgenamen van Johan Ferdinand van Casteren, kapitein, zijnde mr. Willem van den Oudenaller, advocaat te Utrecht, als gehuwd met Jacoba van Cattenburg; Cornelis Leonard van der Pant, wonende aldaar, als gehuwd met Catharina van Cattenburg, enz., kocht hij 8 Februari 1742 (Reg. n°. 563 f. 22 vso) een kasteeltje aan het Laar onder Middelrode, waarover men nog zie Reg. n°. 657 f. 513, volgens hetwelk het in 1610 werd verdeeld tusschen de erfgenamen van Dirck Goyartszn van Merevenne. |
7. | In de rekening der stad den Bosch van St Rernys 1525-26 komt hierover het volgende voor: Item alsoe bijnnen der stadt comen is een meester expert in der Walscher tonghe (Jean Ploequin), die welcke die jongen Walsch ofte Franchoys leert spreken ende oick scryve, wairby die bourgers, die heur kijnderen die sprake willen laten leeren, zeer zijn gevorddert, want dieselve by der hand dairinne mogen worden geleert, soe zijn denselven meester by die drie Leden der stat, om zijn schole alhier te continueren, toegeseeght twee ponden groet Vlaemsch, 's jaers te betaelen. |
8. | Resolutie der Staten Generaal van Jan 1630 art. 39. |
9. | Bewaarschool? |
10. | In de Rekening van den Rentmeester der Geestelijke goederen te den Bosch komt hierover het volgende voor: Bet. aen Henrick van den Brugh jaergagie als schoolmeester op 't fort Isabella. Bet. aen du fouilloux fransche schoolmeester binnen den Bossche een jaargazie f 150. Bet. aen Margrieta Damon, fransche matresse een jaargagie f 150. Bet. aen Jacob Hulstman, ordinaris schoolmeester binnen den Bossche een jaargazie f 90. Bet. aen Corns. van Wuestenberg ords. schoolmeester binnen den Bossche een jaargazie f 100. Bet. aen Gidion van Reynegeest ords. schoolmeester binnen den Bossche f 20. Bet. aen Abraham Wernaer ords. schoolmeester binnen den Bossche een jaargazie f 90. Bet. aen Jan Jans Deweser ords. schoolmeester binnen den Bossche een jaargagie f 100. Bet. Jenneton Tassinet, fransche matresse binnen den Bossche een jaargagie min 21 dagen 76-6-10. |
11. | Art. 11 van het Reglement van 4 April 1719. |
1910 |
Sasse van YsseltHet huis "De Trouw". Achter het Wild Varken 9.De voorname Huizen en Gebouwen van 's-Hertogenbosch II (1910) 119 |
|
1965 |
RedactieDen Bosch monumentenstadBrabants Dagblad vrijdag 9 juli 1965 (foto) |
1881 | T.A. Meuwese (agent van politie) |
1908 | wed. A. Dingen (concierge) - Gemeentelijke muziek- en ambachtsscholen |
1910 | wed. A. Dingen (concierge) - Gemeentelijke muziek- en ambachtsscholen |
1919 | wed. A. Dingen (concierge) - Gemeentelijke muziek- en ambachtsscholen - H.W. Janssen (graveur) |
1928 | Gem. Arbeidsbeurs |
1943 | E. Bücher (Reichsangestellter) |
1948 | Bureaux Bouw- en Woningtoezicht |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 8
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 193